Einde handhavingsmoratorium voor zzp’ers: wat betekent dit voor opdrachtgevers, intermediairs en zelfstandigen?

5 november 2024

Door: Artikel van Normec-VRO

Einde handhavingsmoratorium voor zzp’ers

wat betekent dit voor opdrachtgevers, intermediairs en zelfstandigen?

Vanaf 1 januari 2025 eindigt het handhavingsmoratorium voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Tijdens dit moratorium, dat onder de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) viel, controleerde de Belastingdienst slechts beperkt op schijnzelfstandigheid. Dit bood zowel zzp’ers als opdrachtgevers een periode van relatieve rust. Maar waarom was dit moratorium nodig, hoe bepaal je schijnzelfstandigheid, en wat betekent het einde hiervan voor alle betrokken partijen?

Achtergrond van het handhavingsmoratorium

In 2016 werd de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (Wet DBA) ingevoerd als vervanging van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR). De Wet DBA introduceerde modelovereenkomsten om de relatie tussen zzp’ers en opdrachtgevers beter te beoordelen. Het doel was om meer duidelijkheid te bieden over de vraag of iemand als zelfstandige werkzaam was of feitelijk een werknemer was.

In de praktijk zorgde de Wet DBA echter voor veel onduidelijkheid. Zowel zelfstandigen als opdrachtgevers wisten vaak niet hoe zij aan de nieuwe regels moesten voldoen. Bedrijven werden voorzichtig met het inhuren van zzp’ers uit angst voor boetes en naheffingen.

Om deze onzekerheid te beperken, werd een handhavingsmoratorium ingesteld. Gedurende dit moratorium legde de Belastingdienst alleen boetes op in duidelijke gevallen van fraude of kwaadwillendheid. In minder duidelijke gevallen werd niet gehandhaafd.

Waarom nu een einde aan het moratorium?

Vanaf 2025 gaat de Belastingdienst weer actief handhaven op schijnzelfstandigheid. Dit besluit komt voort uit toenemende zorgen over de groei van schijnzelfstandigheid op de arbeidsmarkt. Schijnzelfstandigen werken als zelfstandige, maar voeren in feite dezelfde taken uit als werknemers, zonder sociale zekerheden zoals pensioen en verzekeringen. Dit leidt tot oneerlijke concurrentie en zet druk op het sociale zekerheidsstelsel. Met het hervatten van de handhaving wil de overheid schijnzelfstandigheid strenger aanpakken en de bescherming van werkenden versterken.

Hoe bepaal je of er sprake is van schijnzelfstandigheid?

Om schijnzelfstandigheid te beoordelen, kijkt men naar de definitie van een arbeidsovereenkomst in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Drie elementen zijn hierbij cruciaal: persoonlijke arbeid, een gezagsverhouding, en loon. Het vaststellen of deze elementen aanwezig zijn, is echter vaak lastig.

Recente uitspraken, zoals het Deliveroo-arrest van de Hoge Raad, geven richting voor de beoordeling. Hierin wordt benadrukt dat alle omstandigheden van het geval in samenhang moeten worden bekeken. Belangrijke factoren zijn:

  1. De aard en duur van de werkzaamheden
  2. De wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald
  3. De mate waarin de werkzaamheden zijn ingebed in de organisatie van de opdrachtgever
  4. De verplichting om het werk persoonlijk uit te voeren
  5. De wijze waarop de contractuele verhouding tot stand is gekomen
  6. Hoe de beloning wordt vastgesteld en uitbetaald (bijvoorbeeld bruto of te vermeerderen met BTW)
  7. De hoogte van de beloning
  8. De mate waarin de werker commercieel risico loopt (ondernemersrisico)
  9. Het belang van een contractueel beding bij de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, waarbij het van belang is in hoeverre dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de werker.

In het geval van Deliveroo-bezorgers concludeerde de Hoge Raad dat er sprake was van schijnzelfstandigheid, maar gaf aan dat in andere omstandigheden bezorgers wel als zelfstandigen hadden kunnen worden gezien. De kernvraag is of de zelfstandige zich daadwerkelijk kan gedragen als ondernemer. Als zzp’er, opdrachtgever of intermediair moet je daarom bij elke opdracht goed nagaan in hoeverre deze daadwerkelijk zelfstandig kan worden uitgevoerd, aan de hand van bovengenoemde factoren.

Wat gaat er in de praktijk nog vaak mis?

In de praktijk wordt vaak te weinig aandacht besteed aan het beoordelen van een mogelijke arbeidsrelatie. Ook blijkt de juridische vastlegging van de opdracht niet altijd voldoende. Dit geldt met name voor het onderscheid tussen een overeenkomst van opdracht en aanneming van werk.

  • Aanneming van werk (art. 7:750 BW): Dit geldt voor opdrachten waarbij een tastbaar eindproduct wordt geleverd.
  • Overeenkomst van opdracht (art. 7:400 BW): Dit betreft diensten zonder tastbaar eindresultaat, zoals advies.

Vaak wordt er gebruikgemaakt van een standaardmodelovereenkomst, zonder rekening te houden met het type opdracht. Dit kan tot juridische complicaties leiden. Daarnaast zien we dat opdrachten niet altijd duidelijk worden omschreven, wat onzekerheid schept over wat van de zzp’er wordt verwacht. Een goed afgebakende opdracht is essentieel om voor beide partijen helderheid te bieden over het eindresultaat.

Conclusie

Met het einde van het handhavingsmoratorium in zicht is het van groot belang voor opdrachtgevers en zzp’ers om hun samenwerking goed te beoordelen. Het zorgvuldig vastleggen van de juridische aspecten en het onderscheid tussen zelfstandige en werknemer is cruciaal om misverstanden en risico’s te voorkomen. Duidelijke afspraken over de aard van de opdracht, verantwoordelijkheden, en oplevering zijn essentieel om met vertrouwen de veranderende arbeidsmarkt van 2025 en daarna tegemoet te treden.